Wijkcongres op 16 mei

Het Gezin Centraal in wijkgerichte jeugdhulp: zorgen dat wat je doet ook echt werkt

De Kinderombudsman en Jeugdzorg Nederland stelden kortgeleden dat de kwaliteit van gemeentelijke jeugdhulp vaak tekortschiet, omdat wijkteams veelal genoopt zijn te veel tijd en energie te steken in bureaucratie en organisatorische randzaken.

´Het doel was vroegtijdige, deskundige jeugdhulp en maatwerk door de wijkteams en specialistische hulp voor wie het echt nodig heeft. Helaas werkt de praktijk te vaak anders…. Er is op korte termijn een verbeterslag nodig in het functioneren van de wijkteams’. (uit: brief van koepelorganisaties, waaronder als Jeugdzorg Nederland aan Tweede Kamercommissie VWS & V&J, 22 febr. 2017).

“Dit schetst het probleem,” aldus Arjan Bolt (o.a. ontwikkelaar/coach/trainer en werkzaam bij het kenniscentrum Gezin Centraal, auteur van de boeken Gezin Centraal, handboek voor ambulant hulpverleners en 1Gezin 1Plan en spreker op het 5e Jaarcongres De kracht van het sociale wijkteam). “Door bureaucratie en overbelasting krijgt de transformatie in de wijkteams onvoldoende gestalte. Een voorbeeld hiervan is dat het nog steeds te lang duurt voordat een kind de juiste hulp krijgt, dat de vragen en doelen van gezinnen vaak niet centraal staan en dat de ontkokering (dus het opheffen van de scheiding tussen hulpvormen en deelsectoren) nog niet heeft plaatsgevonden.

Daarbij komt nog dat wijkteammedewerkers veel samenwerkingsproblemen ervaren met andere zorgaanbieders en scholen, omdat die hun eigen systemen en uitgangspunten hanteren. Resultaat is dat zaken als ‘eigen kracht’ en ‘zelfsturing’ van cliënten vaak een wassen neus is, omdat veel zorginstellingen en hulpverleners nog steeds veel óver hen beslissen in plaats van cliënten te helpen zelf beslissingen te nemen.”

Het Gezin Centraal
Het Gezin Centraal doet het anders. “Het uitgangspunt van Gezin Centraal is dat de vragen, doelen en wensen van het gezin dat hulp nodig heeft, altijd leidend is voor het handelen van professionals,” aldus Bolt. “Hulp is bedoeld om het zelf-oplossende vermogen van een gezin en van gezinsleden te bevorderen. Hierbij zien we het gezin en niet uitsluitend het kind als cliënt. Verder is bij Gezin Centraal belangrijk dat hulp zich richt op concrete gedragsverandering, dus meetbare verbeteringen, en is het belangrijk dat professionals ook voortdurend toetsen of hun interventies effect hebben. Jeugd- en gezinshulp moet vooral werken uiteraard.”

Waarom u het 5e Jaarcongres De kracht van het sociale wijkteam niet mag missen?
Tijdens zijn deelsessie op het 5e Jaarcongres De kracht van het sociale wijkteam gaat Arjan Bolt, samen met Renske van Bemmel (ook ontwikkelaar/coach/trainer en werkzaam bij het kenniscentrum Gezin Centraal), in op de vraag hoe je gestalte geeft aan de verbeterslag waar de geciteerde brief op doelt. De verbeterslag heeft dus betrekking op de bekwaamheid van de teamleden om te doen waarvoor ze in het leven geroepen zijn. Daarnaast geven zij antwoord op de volgende vragen:

  • Wat kun je doen om meer energie te steken in de facetten van je werk waar je goed in bent en wat je belang aan hecht (we gaan ervan uit dat het daarbij gaat om het daadwerkelijke contact met cliënten – wijkteammedewerkers zijn veel te veel tijd kwijt aan andere taken).
  • Wat zijn de belangrijkste werkzame methodische elementen van een wijkteammedewerker?
  • Hoe kun je op een eenvoudige manier achterhalen wat de resultaten van je werk zijn? Wat cliënten daarover te melden hebben?
  • Wat kun je doen om beter/ effectiever te worden in de uitvoering van je werk en van de methodische elementen daarvan? (Hoe kun je leren / je ontwikkelen / professionaliseren in het dagelijks werk in het wijkteam?)

Naast bovenstaande deelsessie, zijn er voor u nog meer deelsessies om uit te kiezen tijdens het 5e Jaarcongres De kracht van het sociale wijkteam! Meer informatie over het plenaire programma en het volledige deelsessie-aanbod kunt u vinden op www.wijkteamcongres.nl. Wij zien u graag op dinsdag 16 mei!

Dit artikel staat op www.sozio.nl

 

Pollepelgate: hoe melden een doel op zich lijkt te zijn

“Ik heb Anthony een paar keer flink op zijn kop gemept met de pollepel. Dat is niet OK en mij doet het meer pijn dan hem. Maar wat moet ik dan?” Zo start een gesprek tussen jeugdhulpverlener Karima en Janice, de wanhopige moeder van de opstandige 14-jarige Anthony. De openheid van moeder blijkt de aanloop naar ‘pollepelgate’ te zijn.

Janice gelooft dat Anthony gevaar loopt in de criminaliteit te belanden en in aanraking te komen met geweld op straat dat daarmee samenhangt. Kortgeleden vernam zij van een wijkagent dat Anthony veel optrekt met jongens die in de wijk drugs dealen. Vandaag vond ze wiet in de broekzak van Anthony en toen was de boot aan.

Karima onderkent de risico’s onmiddellijk en vertelt dat er zoiets bestaat als Veilig Thuis. “Veilig Thuis kan gezinnen hulp bieden als een kind in gevaar is”, legt ze uit. Ze besluiten samen te bellen. “Met het meldpunt voor kindermishandeling en huiselijk gewè-held…”, schalt het door de luidspreker die Karima per ongeluk een beetje te hard had gezet. Karima kijkt naar Janice en ziet haar bleekjes wegtrekken…

‘Hebt u eigenlijk al een melding gedaan?’

Het succes van hulp hangt sterk af van het vermogen om een constructieve samenwerking op te bouwen.

Karima zegt snel: “Ja hallo, met Karima hier én met Janice, de moeder van Anthony. Sámen bellen we jullie op omdat Janice zich ernstig zorgen maakt om de veiligheid van Anthony. Janice, vertel jij waar we het zojuist over hebben gehad?”.
Janice: “OK, eh, ik vond dus wiet in zijn broekzak en raakte in paniek….ik riep Anthony, hij ontkende en toen heb ik hem een paar tikken met de pollepel …”. De medewerker van Veilig Thuis onderbreekt haar: “Wat hoor ik daar mevrouw Karima? Wordt er in dit gezin dat ú begeleidt geslagen met pollepels? Heeft u eigenlijk al een melding gedaan?”

Het voorgaande waargebeurde voorval illustreert hoe het middel Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld een doel op zich lijkt te zijn. Maar van melden an sich wordt geen kind veiliger. Zeker niet als de aanpak en wijze van communiceren, zoals hierboven, het wantrouwen van ouders aanwakkert.

Engageren en positioneren

De bedoeling van professioneel ingrijpen in verband met onveiligheid en mishandeling is: cliënten als Anthony en Janice helpen maatregelen te treffen die de veiligheid van een kind of jongere doen toenemen. Dat was de focus van Karima toen ze voorstelde Veilig Thuis te bellen. Het succes van dergelijke hulp hangt in sterke mate af van het vermogen van professionals om met de betrokkenen een constructieve samenwerking – ofwel partnerschap – op te bouwen. Het is daarbij zaak om in het contact met cliënten het evenwicht te vinden tussen ‘engageren’ en ‘positioneren’. Engageren wil zeggen dat je energie steekt in de verbinding met gezinsleden en personen uit hun netwerk en dat je begrip toont en goede intenties onderkent. Positioneren wil zeggen dat je in woorden en daden vastberaden vasthoudt aan de bedoeling dat onveiligheid, het gevaar op nieuwe mishandeling, móet stoppen.

Gezamenlijk zoeken naar oplossingen

Hulpverlener Karima steekt geen preek af over de onaanvaardbaarheid van Janice’s pollepelpedagogiek. Janice is open geweest over het voorval omdat ze Karima vertrouwt. Dat is de belangrijkste basis voor partnerschap. Gezamenlijk zoeken ze naar oplossingen voor de bedreiging van Anthony’s welzijn die Janice als veel gevaarlijker beschouwt dan een paar tikken met een pollepel. Oplossingen die deels in de (sociale) omgeving gevonden worden.

Tegelijk bijt Karima zich vast in het voorkomen van een herhaling van de pollepelscène, bijvoorbeeld door alternatieve opvoedingsstrategieën te bespreken en te oefenen. Omwille van het hoofd van de zoon, het hart van de moeder én het keukengerei, is het voorkomen van herhaling precies dat wat Anthony en Janice zelf ook willen.

De gebruikte namen zijn gefingeerd.

Auteur: Arjan Bolt, Gezin Centraal.

 

Heb je haast, pak een stoel

Veel professionals in gemeentelijke wijk- en jeugdteams raken overbelast door een overmaat aan bureaucratie. Daardoor schieten activiteiten die bedoeld zijn om de professionele ontwikkeling te bevorderen er vaak bij in. Dit moet anders. Werkdruk bestrijd je door doelbewust tijd te reserveren om als team te reflecteren op methodisch handelen.

Onlangs sprak ik een teamleider van een jeugdteam in een kleine gemeente. ‘Mijn medewerkers zijn zwaar overbelast’. ‘Hoe dat zo?’, vroeg ik. Waarop zijn antwoord was: ‘Ze hebben hun handen vol aan het schrijven van indicaties, beschikkingen en het invullen van lijsten en matrixen’. Ik: ‘Hoeveel procent van hun tijd besteden ze in de praktijk aan het bieden van ambulante gezinshulp, het werk waarvoor ze zijn opgeleid?’ De teamleider: ‘Ik schat zo’n 10-15%. We dreigen een nieuw soort bureautje-jeugdzorg-in-het-dorp te worden. En aan intervisie komen we al helemaal niet toe.’

Deskundigheidsbevordering

Ondanks de onevenredige aandacht van veel wijkteams voor procedurele zaken als indicaties en beschikkingen groeien de wachtlijsten, wordt hulp te laat ingezet en ontbreken vaak gedegen plannen, zo stelt een recent rapport van de Ombudsman over de kwaliteit van de gemeentelijke jeugdhulp. De overbelasting die veel wijkteammedewerkers ervaren is hier mede debet aan.

De teamleider die ik sprak benaderde me met een verzoek om deskundigheidsbevordering voor zijn team. Is dat wel verstandig als een team zich overbelast voelt? De oude Chinezen wisten het: ‘Heb je haast, pak een stoel’.

Professionals in wijkteams hebben er behoefte aan om door collega’s en coaches geïnspireerd en gescherpt te worden. En ze willen de tijd kunnen nemen om geregeld van gedachten te wisselen over de inhoud van hun vak. Deskundigheidsbevordering in de vorm van teamcoaching, supervisie en werkbegeleiding dreigen echter bij veel wijkteams door de bureaucratische druk en bezuinigingsdrift van gemeenten in een verdomhoekje te raken. Op dit punt is een kentering nodig. Investeren in de professionele ontwikkeling door gericht ‘leren op de werkvloer’ is een voorwaarde om effectieve hulp te kunnen bieden.

Afstand van de waan van de dag

De vraag van de teamleider snijdt hout. Werk je in een team dat wordt overbelast? Neem juist dan met elkaar de tijd om een ‘stoel te pakken’. Dat doe je door als team structureel te reflecteren op methodisch handelen. Ik doel niet op de ‘casuïstiek-besprekingen’ waarbij een team brainstormt over cliënten en bedoeld of onbedoeld beslissingen voor hen neemt. Dat is ineffectief en zonde van je tijd. Spreken over en beslissen voor cliënten draagt nu eenmaal niet bij aan versterken van hun eigen regie. Methodische reflectie houdt in dat je met elkaar bepreekt wat je precies in gesprekken met cliënten hebt gedaan, met welk doel je dat deed en wat dat opleverde. Feedback van cliënten, collega’s en coaches benut je vervolgens om je verder te ontwikkelen. Bijvoorbeeld door methodische elementen van je werkwijze gericht in teamverband te oefenen.

Teams die hier ervaringen mee opdoen, merken dat coaching en reflectie bijdragen aan het werkplezier en werkdruk helpen verminderen. Door tijd te nemen voor reflectie, creëer je afstand van de waan van de dag. Dat biedt ruimte aan het oplossingsgerichte adagium: ‘Werkt iets niet? Doe dan iets anders.’ En aan: ‘Werkt het? Doe het vaker!’

Geschreven door Arjan Bolt, Gezin Centraal

Werken met vragenlijsten

Een belangrijk onderdeel van de methodiek Gezin Centraal is het meten van problematiek en het monitoren van het hulpverlenend handelen. Dit werken met vragenlijsten doen we niet zomaar. Uit onderzoek blijkt namelijk dat het meten van resultaten tijdens een behandeling bijdraagt aan het succes ervan. Ouders voelen zich erkend en meer verantwoordelijk voor het slagen of falen van de hulp. Maar dit werkt alleen als de vragenlijsten ook gebruikt worden als communicatiemiddel in gesprekken met ouders. Dit wordt in de wetenschappelijke literatuur ‘therapeutisch meten’. Meer weten? Klik op de link voor het artikel werken met vragenlijsten

Methodiek Gezin Centraal bruikbaar bij LVB doelgroep

Lidy Bootsveld en Elian Bruynen werken als ambulant begeleiders bij Frion, een instelling die ondersteuning biedt aan cliënten met een verstandelijke beperking. In 2015 volgden ze met hun team een training van Gezin Centraal en sindsdien hebben ze nog regelmatig ‘terugkomdagen’. Elian vertelt: ‘Ik werk nu ruim vijftien jaar bij Frion en eigenlijk gebruikten we de methodiek Gezin Centraal al voordat we de training kregen. Het uitgangspunt van de begeleiding is altijd dat de cliënt de regie heeft; dat geldt net zo goed bij cliënten met een verstandelijke beperking. Door het volgen van zo’n training sta je daar weer eens bij stil. Voor mij is het allerbelangrijkste dat ik zoveel mogelijk neutraal ben en niet mijn eigen normen en waarden aan cliënten opdring.’ Hoe belangrijk dit is, merkten Elian en Lidy bij een cliënte die ze allebei een periode hebben begeleid.

Deze cliënte had al veel meegemaakt en het vertrouwen in hulpverleners was tot een dieptepunt gedaald. ‘Als ik in het begin weleens zei: “je moet…”, ging meteen de deur dicht,’ aldus Elian. ‘Het was duidelijk dat dat niet werkte. Tegelijk wilde ze wel haar kind bij zich houden en had ze hulp nodig om dat voor elkaar te krijgen. Door haar positief te stimuleren, te zoeken naar wat er goed ging en daarop verder te bouwen, ging het stapje voor stapje beter en groeide haar zelfvertrouwen. Ook lieten we haar duidelijk merken dat we niets buiten haar om deden, waardoor ook heel langzaam het vertrouwen in ons groeide. Een belangrijk instrument in de methodiek is de ‘samenwerkingsmatrix’. Je moet je als hulpverlener bewust zijn op welk punt je staat in de samenwerkingsrelatie met een cliënt. Daarvan hangt af wat je van die cliënt kan vragen en wat je tegen hem of haar kan zeggen.’ Wat Lidy vooral van de training heeft opgestoken is om op moeilijke momenten even pas op de plaats te maken. ‘Dan ga ik rustig zitten en zet ik op papier waarop ik vastloop. En door het bijvoorbeeld ook met collega’s te bespreken, word ik me meer bewust van de dingen die er spelen en vind ik vaak weer een opening.’

Met de cliënte gaat het inmiddels goed en de begeleiding is afgebouwd. Zelf vertelt ze daarover: ‘Negen jaar geleden, mijn zoontje was toen nog een baby, was ik echt mensenschuw. Ik had heel veel problemen en vertrouwde niemand. Maar wat ik heb geleerd, ook door traumatherapie, is om anderen toe te laten en om hulp te vragen als dat nodig is. Ik dacht altijd: ik kan niks, maar nu ben ik echt trots op wat ik heb bereikt.’

De onmisbaarheid en het blijheidsgehalte van implementatie

De eerste keer dat ik op mijn kakelverse laptop het woord ‘implementatie’ intypte, verscheen er een rood golfje onder het woord: De spelling- en grammaticacontrole van Word volop in actie. Het commentaar was: ‘vaag taalgebruik’. Als er op een jeugdcongres een workshop ‘implementatie’ wordt aangeboden, zul je waarschijnlijk weinig bezoekende jeugdhulpverleners aantreffen die juichend, in gestrekte draf naar deze workshop toe aan het snellen zijn. De term ‘implementatie’ klinkt nu eenmaal organisatie-deskundologig, niet erg praktisch en saai. Misschien meer een dingetje voor gedragswetenschappers en beleidstypes?

Toch is het belangwekkend dat het Nederlands Implementatie Collectief en het NJI het onderwerp ‘implementatie’ in de schijnwerpers zetten door met ons jeugdprofessionals de week van de implementatie te vieren. De reden is simpel. Goede implementatie is onmisbaar voor effectieve hulpverlening en er is op dit punt nog een wereld te winnen. Een hulpprogramma kan het predikaat  ‘evidence-based’ hebben gekregen, om ervoor te zorgen dat het programma daadwerkelijk werkt, is gedegen implementatie voorwaarde. Ontbreekt het hieraan, dan is ‘evidence-based’ niets meer dan een wervend etiketje.

De training was inspirerend. Daarna is het toch snel weggezakt

Tijdens een training aan jeugdprofessionals stond een van de centrale technieken van de oplossingsgerichte benadering als onderwerp op de agenda. Een van de deelnemers zei tegen mij: ‘O ja, dat oplossingsgerichte stroomschema en de samenwerkingsrelaties. Ik herinner me het weer. In een cursus die ik twee jaar geleden volgde werd het ook behandeld. Dat vond ik toen erg inspirerend. Ik weet nog dat ik er drie maanden heel hard mee aan de slag ben gegaan. Daarna is het toch weer snel weggezakt in de dagelijkse beslommeringen van mijn werk.’  De geciteerde professional bleek tijdens een oefening de techniek in kwestie prima onder de knie te hebben. Hij vergat domweg deze vaardigheid te benutten in zijn dagelijks werk.

De follow-up van training

Het voorbeeld illustreert dat een training zonder goede follow-up weinig zoden aan de dijk zet. Veel jeugdprofessionals worden overspoeld door trainingen en studiedagen die geen goede follow-up kennen. Dat is zonde van de investering van tijd, energie en geld.

Onze zuiderburen gebruiken in plaats van ‘implementeren’ de term ‘installeren’. Als je een app aanschaft, maar je installeert het niet, doet werkt het niet. Ook al was de demo versie nog zo geinig.  Een training of cursus is in deze analogie het ‘aanschaffen’. Er moet nog iets mee gebeuren. Hoe en waar ‘installeer’ je methodiek die in een training aan bod kwam? Dat gebeurt vooral in de ondersteuningsvormen als supervisie, intervisie, werkbegeleiding en coaching. Daar leren professionals het meest. Installeren wil in het voorbeeld van de geciteerde professional zeggen dat het onderwerp van het ‘oplossingsgerichte stroomschema’ geregeld op het menu van de teambijeenkomsten staat. De techniek blijft zo leven in het hoofd en het handelen van de professional en van alle teamleden. Dat zorgt ervoor dat elk teamlid zo’n techniek, en de hele eigen werkwijze, meer doelgericht, consequent en integer – zoals bedoeld – uit gaat voeren in de contacten met cliënten. Als dat systematisch gebeurt neemt je persoonlijke effectiviteit toe. En die van je hele team.  Om de werkzaamheid, ook de kosteneffectiviteit, van jeugdhulp te doen toenemen is het zaak dat bestuurders en beslissers meer structureel investeren in dergelijke ondersteuningsvormen én in bekwame coaches: coaches die ‘wonen’ in de methodiek van de professionals die hij of zij begeleidt en die de methodiek zelf consequent op parallelle wijze toepassen.

Blijheidsgehalte

Methodische reflectie in ondersteuningsbijeenkomsten verhoogt de kwaliteit van jeugdhulp maar ook het werkplezier van jeugdhulpverleners. Veel professionals vertellen ons dat het met collega’s reflecteren op hun vak hen energie geeft. Ook al hebben ze het druk. Het helpt om van een afstandje, zwevend boven de dagelijkse hectiek, je werk en je vak te beschouwen. Je wordt gescherpt door je collega’s en coach en kunt de opgedane inzichten direct toepassen in je werk. Als implementatie gestalte krijgt in zinvolle en methodisch vormgegeven ondersteuningsbijeenkomsten, is het niet meer vaag of saai. Implementatie is dan een concrete activiteit die bedoeld is boeiend en inspirerend te zijn.

Een collega-coach van gezinshulpverleners evalueerde ooit elke supervisiebijeenkomst met een schaalvraag naar het blijheidsgehalte van de deelnemers. Hoe hoger het blijheidsgehalte, des te nuttiger was de bijeenkomst, was de aanname. Daar zit natuurlijk veel in. Zie het maar als een dikke implementatie-tip.

Arjan Bolt

Wat werkt volgens wijkteammedewerkers

Sinds de invoering van de nieuwe Jeugdwet coachen we vanuit Gezin Centraal wijkteams in het versterken van hun methodisch handelen. Afgelopen voorjaar onderzochten we met behulp van een online vragenlijst welke elementen van het werken met Gezin Centraal binnen 1gezin1plan door  wijkteammedewerkers als zinvol en bruikbaar ervaren wordt. De vragenlijst werd door 53 hulpverleners ingevuld.

Van hen had 85% het als zeer waardevol ervaren om in teamverband te reflecteren op het methodisch handelen en zo op basis van praktijkervaringen aan hun eigen leerdoelen te werken. Dit is voor ons een mooie bevestiging, want reflecteren in teamverband is tenslotte een van de belangrijkste werkzame factoren voor effectieve jeugdhulp.

Verder vond 83% van de hulpverleners de oplossingsgerichte flowchart een bruikbaar middel voor het inschatten van de samenwerkingsrelatie, waardoor ze hun handelen en tempo goed kunnen afstemmen op het gezin. Ook andere oplossingsgerichte vraagtechnieken, zoals de wondervraag en de schaalvraag, ervaren ze als heel zinvol bij de ondersteuning van gezinnen.

Als de meest nuttige van deze technieken noemde 81% van de hulpverleners de uitzonderingsvraag, en het aan de hand hiervan met gezinsleden zoeken naar wat al werkt en hoe ze dit kunnen gebruiken in lastige situaties. Wij gebruiken deze informatie bij het verfijnen van ons trainings- en coachingsaanbod.

Het coachingsgesprek

Coaching van medewerkers heeft een belangrijke plaats in het werken volgens de methodiek Gezin Centraal. Femke van Krimpen is behandelcoördinator bij Oosterpoort in Oss en heeft regelmatig coachingsgesprekken met haar medewerkers. Onlangs kwam een zeer ervaren gezinshulpverlener bij haar met een coachingsvraag over een gezin – moeder en puberdochter – waar het maar niet lukte om hen in beweging te krijgen. De moeder vond dat er van alles moest veranderen, vooral aan het gedrag van haar dochter, en verwachtte van de hulpverlener de oplossing: ‘Zorg jij maar dat het gebeurt!’ De hulpverlener ging hard aan het werk door met het gezin doelen en werkpunten te formuleren, afspraken te maken, maar toen ze de volgende keer in het gezin kwam was er geen enkele afspraak nagekomen. Vervelend natuurlijk, maar wat de hulpverlener het lastigst vond, was dat ze ook gefrustreerd en geïrriteerd raakte door de moeder.

In de coachingsgesprekken ging Femke met deze hulpverlener op zoek naar waar haar irritatie vandaan kwam. Wat deed deze moeder waardoor de hulpverlener zo gefrustreerd en geïrriteerd raakte? Ze had wel vaker met gezinnen gewerkt die moeilijk in beweging kwamen. Maar hoe ze ook zochten, ze kwamen er aanvankelijk niet uit. Gelukkig had de hulpverlener ook gezinnen waar het wél goed ging en waar het lukte om een samenwerkingsrelatie op te bouwen. Zo was er een gezin waar al de nodige hulpverleners op vastgelopen waren en waar zij het net van een collega had overgenomen. Wat deed ze in dit gezin waardoor het wél lukte? In de coaching ontdekten ze dat dit vooral met haar houding te maken had. In dit gezin was ze oprecht nieuwsgierig en stelde ze veel vragen: Wat wilde het gezin? Hoe hadden ze dit eerder voor elkaar gekregen? Hoe zag het eruit als het goed ging? Door deze houding voelden de gezinsleden zich aangemoedigd om zelf aan het werk te gaan en de problemen in hun gezin aan te pakken.

Vervolgens nam de hulpverlener deze houding ook aan bij ‘de moeilijke moeder’ en haar dochter. In plaats van zich heel verantwoordelijk te voelen ging ze wat meer achterover leunen. In plaats van te sturen ging ze vragen stellen en nog meer vragen stellen. En wonderwel kwamen de moeder en haar dochter in beweging. Het mooiste was nog wel dat de moeder bij het afsluiten van de hulpverlening tegen haar zei dat ze hen zo goed geholpen had.

Kwaliteitsmetingen – Hoe gezinsgecentreerd werk je eigenlijk?

Het kenniscentrum  heeft een kwaliteitsmonitor ontwikkeld: de monitor Gezin Centraal. Hiermee brengt een hulpverlener aan het begin en einde van een begeleiding samen met een gezin de gedragsproblemen en opvoedingsbelasting in kaart. Daarnaast vullen professionals en ouders (afzonderlijk) gedurende de begeleiding vragenlijsten in. Deze vragenlijsten gaan over de toegepaste interventies en over de tevredenheid van ouders over de samenwerking. Het blijkt dat het gebruik van deze lijsten professionals helpt om methodischer te werken. De monitor was tot voor kort alleen beschikbaar voor ambulant begeleiders, maar sinds januari 2016 ontwikkelt ons kenniscentrum interventievragenlijsten voor gebruik tijdens residentiële opnamen van kinderen en jongeren.

Het doel van deze vragenlijsten is om ook professionals in de residentie te stimuleren om gezinsgecentreerder te werken en dit vast te houden. Het meten van interventies is in een residentiële setting complexer dan in ambulante trajecten. Het gaat zowel om het betrekken van het gezin bij het verblijf van hun kind op de groep als om het managen van groepsprocessen en het werken aan doelen van alle jeugdigen op de groep. Samen met de instellingen Jarabee (Twente) en Oosterpoort (Noord-Brabant) hebben we eerste conceptversies van de residentiële interventielijsten uitgetest. Voor de residentiële monitor zijn er inmiddels twee lijsten: Gezinsgecentreerd werken op de groep en Interventieverslag Pedagogisch Medewerkers. Op de vragenlijst Gezinsgecentreerd werken op de groep vullen de pedagogisch medewerkers per gezin in hoe gezinsgecentreerd er met een gezin op de groep wordt gewerkt. In het Interventieverslag Pedagogisch Medewerkers rapporteren ze over hun diensten en welke methodische elementen ze daarin hebben gebruikt. Over beide vragenlijsten waren de gebruikers in de testperiode enthousiast. Vanaf september gaan we bij Jarabee de vragenlijsten in een pilot uittesten.

Residentiële groepen die interesse hebben in deze vragenlijsten kunnen contact met ons opnemen via  info@gezincentraal.nl

 

Gezin Centraal bij cliënten met een (licht) verstandelijke beperking, wat maakt het verschil?

Sinds 2015 is het de taak van gemeenten om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen door hen ondersteuning te bieden in hun leefomgeving (wet maatschappelijke ondersteuning, 2015). Participatie en zelfredzaamheid staan hierbij centraal. Voor het concreet inhoud geven aan de termen participatie en zelfredzaamheid heeft Frion, een organisatie die ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking, de hulp van Buro Bolt / Gezin Centraal ingeschakeld. Wat vinden de ambulant werkers van Frion wat Gezin Centraal hen gebracht heeft?

Als belangrijkste werkzame factor noemen de ambulant begeleiders de voortdurende focus op succes bij Gezin Centraal: “Juist met onze cliënten, die vaak horen wat ze niet goed doen, vaak een gevoel van falen hebben, is dit een zeer werkbaar bestanddeel”. De op succes en vooruitgang gerichte basishouding wordt gestimuleerd en versterkt doordat collega’s elkaar coachen. Hierbij worden de oplossingsgerichte vraagtechnieken, die bij deze houding passen, geregeld geoefend in het team. Collega’s coachen elkaar aan de hand van vragen als: Wat werkt er wel? Wat is de vooruitgang? En wat heb jij gedaan om dit resultaat te bereiken?

Ook het werken met een concrete aanzet tot beweging (CAB) aan het einde van elk gesprek is een vondst voor de werkers. “Het is eigenlijk zo’n simpel gegeven, dat we daar niet eerder aan hebben gedacht”. Aan het eind van elk gesprek wordt datgene wat besproken is samengevat door vragen te stellen als: Waar hebben we over gesproken en wat ben je van plan te gaan doen? Deze werkwijze ordent, structureert en zet cliënten in beweging.

Het bewust inschatten en beïnvloeden van de samenwerkingsrelatie is een bekend begrip uit het oplossingsgericht werken en heeft een centrale plek gekregen in alle ambulante begeleidingen bij Frion. De achterliggende gedachte is dat je als professional voortdurend de juiste weg zoekt om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de hulpvragen van de cliënt. De cliënten ervaren dat ze regie hebben over waar ze aan willen werken en waarbij ze worden gecoachd. Het geeft ruimte om cliënten te helpen zelf oplossingen te bedenken die passen bij hun dagelijks leven. Deze werkwijze vraagt lef en bekwaamheid van professionals om de controle enigszins los te laten.

Een mooi voorbeeld hiervan is de licht autistische cliënt waarbij zorgen waren over zijn ongezonde eetpatroon. Meerdere pogingen om hem te leren gezonder te koken mislukten. Kennelijk vindt hij het niet belangrijk om gezond te eten, was de aanname van de begeleiding. De begeleidster besloot vanuit de niet-wetenhouding met de man in gesprek gegaan. Hoe zag hij het zelf? De aanname dat hij gezond eten niet belangrijk vond bleek niet te kloppen. Het erkende dat hij niet gezond at, maar hij wilde het eigenlijk graag anders. Sterker nog: hij wilde graag dat de begeleidster hem hielp bij het bezoeken van een instelling waar goedkope maaltijden te krijgen waren. Die instelling had hij zelf al gevonden maar hij vond het vooral lastig om daar voor de eerste keer heen te gaan. Kortom hij had zijn eigen oplossing al lang bedacht en welke ondersteuning hij daarbij kon gebruiken. Het bleek echter een andere oplossing te zijn dan de ondersteuners in eerste instantie voor hem bedacht hadden.

Een projectgroep van Frion heeft alle werkzame bestanddelen verzameld en beschreven in een handleiding. Participatie en zelfredzaamheid? Het team van Frion heeft ondervonden dat het Gezin Centraal hier concrete handvatten voor biedt. Momenteel wordt er geëxperimenteerd met onderlinge coaching binnen de zelfsturende teams op een parallelle manier. Voortdurende reflectie op eigen handelen maakt de eigen werkwijze efficiënter en effectiever. Het veranderingsproces is dus nog in volle gang. Centraal hierbij is het motto: “Als er een wind van verandering waait, bouwen sommigen windschermen en anderen windmolens”. Veranderingen hoeven niet groot, nieuw en ingrijpend te zijn. Frion hanteert het principe om verandering via een geleidelijke weg te realiseren door de reeds aanwezige krachten en successen meer bewust in te zetten en uit te bereiden.

Heb jij ook ervaring met het werken middels de uitgangspunten van Gezin Centraal met cliënten / gezinnen met een (licht) verstandelijke beperking? Of heb je vragen hoe je dit zelf vorm kan geven? Mail naar info@gezincentraal.nl